Hoe werden deze monumenten verwarmd?

De herfst is nu echt ingezet. Wij hebben onze dikke truien al opgediept en het laagje stof van de verwarming geblazen. Het doet ons afvragen hoe de mens zich vroeger verwarmde? Kwamen er ingewikkelde technieken aan te pas of werd er gewoon nog een houtblok op het vuur gelegd?

De Gallische Hoeve in Destelbergen

In de IJzertijd werden huizen verwarmd met één of meerdere vuurkuilen. De rook werd via zijopeningen in de nok van het dak afgevoerd. “Schoorstenen zijn een vrij modern begrip”, zegt David De Clerq van de Gallische Hoeve in Destelbergen. “Er zijn theorieën over het gebruik van varkensblazen bij de rookgaten, maar hier is geen archeologisch bewijs van.” Waarom in de meeste huizen de vuurkuil centraal ligt, is volgens De Clerq een ‘educated guess’, bij gebrek aan geschreven bronnen. “Een centrale ligging betekent een betere verspreiding van de warmte en minder brandgevaar dan een vuurplaats in de muur.”

Vee Keltische hoeves hadden gekalkte muren. “We weten niet waarom de Kelten hun muren kalkten. Het reflecteren van de warmte is zeker een mogelijkheid, net zoals het beter beschermen van de muren tegen vocht of misschien is er zelfs een esthetische reden.”

Het Gallo-Romeins museum in Tongeren

De Romeinen introduceerden met de hypocaustum de ‘centrale verwarming’ avant la lettre in onze streken. Het getuigde van een sterk staaltje vernuft. De vloer steunt op pijlers van ronde, terracotta tegels. Zo ontstaat een lage, holle ruimte. De warmte verspreidt zich in de holle ruimte onder de vloer en via buizen ook in de wanden. Hypocausta bevonden zich in luxueuze stadswoningen en publieke badgebouwen. Romeinen – en dus ook de Gallo-Romeinen in onze streken – hechtten veel belang aan lichaamsverzorging. In Tongeren bijvoorbeeld werden meerdere publieke badgebouwen opgegraven.

Leden van Open Monumenten betalen € 5 i.p.v. € 7 toegang tot de permanente collectie en € 8 i.p.v. € 10 voor de tijdelijke prestigieuze tentoonstelling ‘Stonehenge’ (nog tot 21 april).

 

Stads- en Landshuis van Veurne

Tussen de Romeinse tijd en de 19e eeuw werden geen noemenswaardige ‘uitvindingen’ meer gedaan op het vlak van verwarming. De norm was een open haard die één grote ruimte verwarmde, hoewel zelfs dat niet altijd lukte. In de winter schoof je best zo dicht mogelijk bij de haard aan:  vooraan werd het dan gloeiend heet, maar je rug bleef ijskoud.

Eén lichtpuntje was de renaissance. De open haarden in renaissancestijl zijn pure parels, vol met kleurrijke beelden en scènes. Voorbeelden hiervan vind je in het Stads- en Landshuis op de Grote Markt van Veurne waarin het belevingscentrum ‘Vrij Vaderland’ over de Eerste Wereldoorlog huist. Het gebouw werd opgetrokken tussen 1613 en 1621. Elke zaal beschikt over mooi versierde haarden van bekende beeldhouwers uit die tijd. De monumentale haarden werden opgesmukt met jacht- en bijbelse taferelen. In de nissen boven de haard van de Albertzaal staan de landvoogden Albrecht en Isabella, gemaakt door Frans Pourbus in 1602. Hij was de kleinzoon van de bekende Nederlands-Vlaamse kunstschilder, beeldhouwer, tekenaar en ook cartograaf Pieter Pourbus.  Een gietijzeren haardplaat, zoals die in de trouwzaal, beschermde de bakstenen achterwand en een haardscherm voorkwam dat er er vonken van het haardvuur op de houten vloer belandden. 

Leden van Open Monumenten kunnen hier punten sparen en omruilen tegen een interessant voordeel. 

Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience

De omvangrijke collectie van Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience verhuisde pas in 1879 naar de huidige locatie aan het Hendrik Conscienceplein in Antwerpen. Het 17e -eeuwse gebouw werd toen nog Sodaliteit genoemd, naar de Jezuïeten die er tot in 1773 een broederschap hadden. Daarna werd het ruime gebouw voor de Sint-Carolus Borromeuskerk onder meer gebruikt als café en concertzaal voor de stad er haar boekencollectie onder bracht.

In de 19e eeuw stak centrale verwarming de kop op: met stoom, warm en heet water. Perkins was een Brits-Amerikaanse fabrikant van CV-installaties. Ze hadden een patent op het gebruik van kokend heet water dat door dikke buizen in verschillende ruimten werd gejaagd. Het moeten gewiekste verkopers zijn geweest, want in de tweede helft van de 19e eeuw haalden ze veel contracten binnen voor Antwerpse openbare gebouwen. In de Nottebohmzaal zijn nog steeds de roosters voor de warme lucht zichtbaar. Ondertussen wordt gewerkt met moderner systemen om de historische literaire schatten op de juiste temperatuur te bewaren.